Werken in een groene stad

Kroniek door Sanne van den Breemer

01 maart 2022

In een ‘groene’ stad is ook de economie ‘groen’. De werklandschappen van de toekomst zullen ruimte bieden aan de circulaire economie en alle functies die daar deel van uitmaken.

Tijdens de zesde en laatste uitzending van de serie Going Green, zit Sophie Stravens aan tafel met Karel Van den Berghe en Helmut Thoele. Het wordt een gesprek over keuzes, die door de huidige woningnood soms naar de achtergrond verdwijnen. Met een vurig pleidooi voor het reserveren van ruimte voor een nog niet concrete invulling, sluiten we de serie af. 

Karel Van den Berghe is Universitair docent Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Ontwikkeling aan de Technische Universiteit Delft. Helmut Thoele werkt als Senior Stedenbouwkundige voor de Provincie Zuid Holland.

De circulaire economie

De circulaire economie is een kind van zijn tijd. Beginnend met een korte les ruimtelijke economie plaatst Karel Van den Berghe de huidige aandacht voor de circulaire economie in een geopolitieke context. Na decennia van verregaande globalisering en de ontwikkeling van mondiale waardeketens, zijn er op dit moment processen van re- of zelfs de-globalisering gaande. Terwijl het belang van de circulaire economie nu vaak vanuit het perspectief van duurzaamheid wordt beargumenteerd, is het afbouwen van afhankelijkheid – met name van landen waarmee een gespannen relatie bestaat – volgens Van den Berghe een minstens zo belangrijke motivatie.

De ingenieur maakt zijn handen vuil, kijk naar Tesla, en de boer heeft een PhD in computerwetenschappen. [KVdB]

Zoals Bert Hubert illustreert aan de hand van de productie van een broodrooster, is Europa de afgelopen jaren door het uitbesteden van productie op technisch vlak veel expertise verloren. Dit maakt ons geopolitiek én economisch kwetsbaar. Gebrek aan technische kennis vormt een rem op innovatie en daarmee een risico op het verliezen van onze concurrentiepositie. Ook de Europese Unie herkent dit. Na jaren van offshoring zijn landen voorzichtig begonnen met reshoring: het terughalen van fabrieken.

Welke rol Nederland in deze nieuwe, circulaire economie gaat spelen is volgens Van den Berghe nog niet duidelijk. Maar we weten wel dat er veel kennisintensieve arbeid mee gemoeid zal zijn. Het oorspronkelijk onderscheid tussen de sectoren primair (landbouw), secundair (industrie) en tertiair (diensten) is aan het vervagen. De ingenieur maakt zijn handen vuil, kijk naar Tesla, en de boer heeft een PhD in computerwetenschappen. De circulaire industrie, voorziet Van den Berghe, heeft de kennis nodig die veelal in de stad geconcentreerd is, zeker op korte termijn. Maar ook de stad heeft de circulaire industrie nodig, voor de herwerking van haar afval tot kritische grondstof. We zullen daarom volgens hem ruimte voor industriële functies moeten behouden, of vinden, binnen de grenzen van onze steden.

Industrie en de stad

De enorme groei van de dienstensector die afgelopen jaren heeft plaatsgevonden is bepalend geweest voor de ontwikkeling van de stad, gaat Van den Berghe verder. Veel aandacht is uitgegaan naar de kwaliteit van het leefmilieu, om de benodigde kenniswerkers aan te trekken. Vanuit duurzaamheids- en gezondheidsperspectief is er veel verbeterd, onder andere door vergroening van stedelijk gebied. Met deze ontwikkelingen hangt echter ook een mechanisme van prijsopdrijving samen, dat heeft bijgedragen aan het wegduwen van bewoners én functies uit de stadscentra.

Industriegebieden in de stad transformeren de laatste jaren in rap tempo tot gemengd stedelijke gebieden, met een grote nadruk op wonen. Voorbeelden hiervan zijn de Haagse Binckhorst, Merwe-Vierhavens Rotterdam, Schieoevers Delft, Havenstad Amsterdam en Werkspoorkwartier Utrecht. De huidige woningcrisis stelt daar natuurlijk een noodzaak tegenover. Toch waarschuwt Van den Berghe dat we de industriële bestemming van deze gebieden niet zomaar op moeten geven. We zetten nu enorme hoeveelheden publieke middelen in voor het ombouwen van industriële terreinen tot stedelijk gebied – tot het bouwen van een metro aan toe. Dat moeten we binnen 10 of 15 jaar misschien weer terugdraaien, als de stad geen ruimte meer over heeft voor het verwerken en herwerken van ons afval.

Helmut Thoele werkt als stedenbouwkundige bij de Provincie Zuid Holland vaak op het snijvlak van ruimte en economie. Hij ziet in de praktijk dat de vooralsnog onduidelijke ruimteclaim van de circulaire economie het lastig maakt om hier terreinen voor te reserveren. “Het inzetten op toekomstige circulaire activiteiten en bijbehorende logistiek lijkt een gok, terwijl grondexploitaties voor woningbouw op dit moment heel winstgevend zijn. Wethouders moeten daarom sterk in hun schoenen staan om met de ontwikkeling van verouderde industriegebieden te wachten”, denkt Thoele.

Indien je ze niet weert, kan de integratie van faciliteiten voor het herwerken van de producten die er behandeld worden, een voorwaarde zijn voor de bouw van een nieuw mega distributiecentrum. [KVdB]

In Zuid-Holland, waar een cruciaal logistiek-industrieel en een succesvol hoogstedelijk netwerk elkaar overlappen, ontstaat er wel aandacht voor de relatie tussen deze twee ruimtelijke systemen, laat Thoele zien. De Merwevierhavens (M4H) in Rotterdam is een van de plekken waar de stedelijke en havenlogistieke corridor elkaar raken. De Gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf investeren hier nu samen in de ontwikkeling van een experimenteel ruimtelijk raamwerk, dat richting geeft aan de ontwikkeling van nieuwe woonwerkmilieus naast de innovatieve maakindustrie. Volgens Thoele is deze strategie een goed voorbeeld voor veel andere gebieden waar “verschillende werelden moeten onderhandelen over ruimte”, met name langs het waternetwerk. Voor de Schiezone tussen Delft en Rotterdam, waar het water van oudsher industrie heeft aangetrokken, werkt de Provincie aan het ontwerp van een landschappelijke structuur waarin werklocaties met aandacht worden ingebed, als deel van de verstedelijkingsstrategie van Zuid-Holland.

Mengvormen

De gebiedstransformaties die op dit moment in ontwikkeling zijn zetten allemaal in op een mix van wonen en werken – en recreëren. Van den Berghe ziet hierin een risico: “Het combineren van wonen met zwaardere industrie is absoluut onwenselijk, kijk naar België…”. Veel logistiek en maakindustrie zullen we in afgescheiden gebieden moeten huisvesten, maar wel dicht genoeg bij de stad, in nabijheid van de werknemers. Het framen van nieuwe plannen als ‘gemengd’ doet volgens hem veel kritiek verstommen, terwijl er vaak louter een woonagenda wordt doorgeduwd. De werkfunctie wordt vaak toegespitst op de ‘creatieve industrie’, met als gevolg dat er uiteindelijk vooral woningen, kantoren en winkels in zo’n gebied overblijven. In België zijn havens via de grondwet beschermd. In Nederland is er vanuit economische overwegingen door de Crisis- en herstelwet (2010) voor gemeentes ruimte ontstaan om havengebieden te transformeren. “Deze deur is nooit meer gesloten”, observeert Van den Berghe.

We zetten nu enorme hoeveelheden publieke middelen in voor het ombouwen van industriële terreinen tot stedelijk gebied. Dat moeten we binnen 10 of 15 jaar misschien weer terugdraaien, als de stad geen ruimte meer over heeft voor het verwerken en herwerken van ons afval. [KVdB]

Ook Thoele onderkent het belang van een goede basisinfrastructuur voor overlastgevende functies, die noodzakelijk zijn voor de gewenste economische vernieuwing en transitie naar een circulaire samenleving.

Daarnaast ziet hij mogelijkheden voor verschillende mengvormen en nieuwe knooppunten in het stedelijk netwerk. Op dit moment ontbreekt het aan instrumenten om deze ontwikkeling te ondersteunen. Grondbeleid en nieuwe financieringsimpulsen voor betaalbare bedrijfsruimte en logistieke en circulaire hubs zouden hier volgens hem een belangrijke rol in kunnen spelen. In een schriftelijke bijdrage benadrukt Christian Weiler, auteur van de publicatie Value-Cycle For Real-Space, het belang van het combineren van werk, onderzoek, onderwijs, cultuur en natuur in de werklandschappen van de toekomst. Uit zijn onderzoek naar de innovatiekracht van broedplaatsen, concludeert hij dat het ruimtelijk samenbrengen van mensen die werkzaam zijn in verschillende sectoren hen motiveert om ook gezamenlijk aan duurzame innovatie te werken. Het ervaren van waarde-verbanden speelt hierin een grote rol. Om vanuit de ruimtelijke planning grip te krijgen op nieuwe programmatische combinaties moeten we wel nieuwe ‘legendaeenheden’ uitvinden, denkt Thoele. De huidige zoneringsprincipes voldoen daarvoor niet.

‘Groene’ bedrijven

Moeten we voor het realiseren van ‘groene’ werklandschappen ook bedrijven die niet bijdragen aan een duurzame toekomst durven uitsluiten? Thoele stelt dat regio’s een visie moeten ontwikkelen op het ecosysteem van bedrijvigheid waar ze plaats aan willen en kunnen bieden. Vaker nee zeggen tegen bedrijven die hier niet in passen, hoort daar volgens hem bij. Ook in het acquisitiebeleid zullen we dit moeten meenemen. De mensen die nu actief bedrijven naar Zuid-Holland moeten halen krijgen vooral kwantitatieve doelstellingen op het gebied van investeringen en banen mee. Van den Berghe voegt hieraan toe dat daarnaast het stellen van voorwaarden een effectief middel kan zijn om te sturen op duurzame innovatie van het werklandschap. Indien je ze niet weert, kan de integratie van faciliteiten voor het herwerken van de producten die er behandeld worden, een voorwaarde zijn voor de bouw van een nieuw mega distributiecentrum.

Ik ervaar dat bedrijven moeite krijgen met het aantrekken van een nieuwe generatie gemotiveerde, goed opgeleide werknemers, wanneer ze geen vooruitstrevend verhaal hebben over de toekomst. [HT]

Terwijl de transitie naar een circulaire economie door efficiënt gebruik van energie en grondstoffen een netto positief effect heeft op de emissie van CO2 en andere vervuilende stoffen, geldt dit niet voor alle afzonderlijke delen van de keten. Het is van belang om daarom de grote schaal in het oog te houden en voor het behalen van lokale doelstellingen problemen niet alleen te verschuiven. Van den Berghe illustreert dit aan de hand van een uitspraak van de CEO van de Antwerpse haven, van een aantal jaar geleden. Hij stelde toen dat het goed zou zijn als de CO2 uitstoot in de Antwerpse Haven zou stijgen. Hoewel dit in het kader van alle klimaatambities controversieel leek, had hij een sterk punt. Door de goederen die we met name in de Westerse wereld consumeren ook hier te produceren, is de druk om te innoveren veel groter. Op korte termijn betekent de stijging van CO2 uitstoot hier een reductie ergens anders. Op lange termijn biedt dit de kans om systeemveranderingen door te voeren.

Stapsgewijze verandering

Transitietheorie onderscheidt twee benaderingen: een die uitgaat van grote omslagen, een die zich baseert op stapsgewijze verandering, vat Van den Berghe samen. Zelf gelooft hij meer in kleine duwtjes. De overheid kan hiervoor de kaders scheppen, bijvoorbeeld met belastingtechnische maatregelen. Waarom zijn herbruikbare producten duurder dan virgin materials? Waarom wordt CO2 in de luchtvaart niet belast? Ook vanuit zijn dagelijkse praktijk merkt Thoele dat er nieuwe financiële, juridische en belastingtechnische instrumenten nodig zijn om verandering in gang te zetten. Als we nu een strategisch gelegen plek voor – nog onbekend – toekomstig gebruik willen reserveren, moeten we de prikkel om snel geld te verdienen met een andere invulling wegnemen.

Wethouders moeten nu sterk in hun schoenen staan om met de ontwikkeling van verouderde industriegebieden te wachten ten gunste van een nieuwe circulaire economie. Een regionale strategie en bijbehorend instrumentarium kan daarbij helpen. [HT]

Daarnaast ziet Thoele dat er een enorme kracht uitgaat van de ondernemers die tegen de gevestigde orde in gaan. Een kanteling wordt merkbaar wanneer jonge mensen ineens van de ene sector naar de andere gaan. Hij ervaart dat bedrijven moeite krijgen om een nieuwe generatie gemotiveerde, goed opgeleide werknemers aan te trekken, wanneer ze geen vooruitstrevend verhaal hebben over de toekomst.

Met alle ruimtelijke opgaven waar we op dit moment voor staan moeten we keuzes maken. Zoals het Planbureau voor de Leefomgeving in het recente Voortgangsbericht Circulaire Economie (2022) helder schetst speelt de circulaire economie een rol binnen verschillende beleidsthema’s. Wat op dit moment voor deze nieuwe economie kritiek is, is daarom een maatschappelijke eerder dan een technische vraag, stelt Van den Berghe. Thoele ziet vaak mooi gerenderde plaatjes van een ‘groene’ toekomst, maar benadrukt het belang van het expliciet maken van onderliggende keuzes én risico’s. We moeten als samenleving bespreken of we het waard vinden om deze te nemen. De Floriade als ruimte voor ontmoeting vormt een uitgelezen plek voor deze maatschappelijke discussies.

terug naar boven terug naar boven