De groene kracht van steden
Kroniek door Sanne van den Breemer
24 juni 2021
In het splinternieuwe Food Forum paviljoen, waar op het moment van opname nog aan de leemgevel werd gewerkt, vond begin juni de eerste uitzending plaats van de serie ‘Going Green’. Sanne van den Breemer bekeek het gesprek en schreef hier een kroniek over.
Experts Dr. Marian Stuiver (Wageningen University and Research) en Jeroen Rijsdijk (Arcadis), gespreksleider Sophie Stravens en het online aanwezige publiek bespreken tijdens de uitzending ‘De groene kracht van steden’ afwegingen, knelpunten en kansrijke ontwikkelingen in het creëren van klimaatbestendige steden. Is hoge stedelijke dichtheid het (enige) antwoord? Waar staat Nederland nu en waar moeten we naartoe? Zijn er offers nodig om daar te komen? Wie moet het voortouw nemen?
Binnen de contour
De Nederlandse overheid heeft in haar aanscherping van de Nationale Omgevingsvisie[1] de ambitie uitgesproken om ons nog resterende open landschap niet verder vol te bouwen en in te zetten op stedelijke verdichting. De miljoen nieuwe woningen die Nederland in het komende decennium zal gaan bouwen worden zo veel mogelijk binnen de huidige stedelijke contouren gerealiseerd. Althans, dat is de intentie van het Rijk, provincies en veel lokale overheden. Een opgave van deze schaal biedt volgens beide experts mogelijkheden om ontwikkelingen op het gebied van klimaatmitigatie en -adaptatie te versnellen – kansen om op te schalen en door te pakken. Maar het roept ook vragen op. Kunnen alle ruimtelijke opgaven waar de stad voor wordt gesteld binnen haar grenzen worden opgelost? Weegt de winst voor klimaat en natuur op tegen de complexiteit van binnenstedelijk bouwen?
“Is 5 minuten sneller op bestemming zijn echt van grotere waarde dan een groen buitengebied voor de stedeling?”
Om een antwoord te bieden op klimaatverandering en biodiversiteitsverlies is intensievere verstedelijking noodzakelijk. Met deze stelling start het gesprek. Meer compacte stedelijke ontwikkeling laat niet alleen omliggende natuur intact, maar vermindert ook de afhankelijkheid van gemotoriseerd vervoer en daarmee onder andere CO2 uitstoot. Een grote meerderheid van het publiek is het met de stelling eens. Maar, benadrukt Marian Stuiver, niet alleen de stad, maar ook de landbouw en industrie bepalen het totaalplaatje van onze ecologische voetafdruk. Binnen Wageningen University and Research leidt zij het programma ‘Groen in de Stad’. Voor klimaatmitigatie is het volgens haar van belang om niet alleen in te zetten op het verdichten van woonprogramma. We moeten ook denken aan bijvoorbeeld voedselproductie geïntegreerd in stedelijk gebied, waarmee we ondermeer de uitstoot door transport enorm kunnen reduceren.
Ook is vanuit het perspectief van klimaatadaptatie en gezondheid de fijnmazige integratie van groen en water in het stedelijk weefsel essentieel. Jeroen Rijsdijk, expert stedelijk water en klimaatadaptatie bij Arcadis, ziet dat ruimtelijke maatregelen voor het omgaan met extreme weersomstandigheden bij erg hoge stedelijke dichtheid snel ingewikkeld en duur worden. Volgens beide experts zouden natuur- en klimaatprestaties van bouwplannen daarom veel beter in beeld moeten worden gebracht. Als er voldoende natuur wordt gecreëerd kan een nieuwe ontwikkeling in een weiland wellicht zelfs netto meer bijdragen aan klimaatmitigatie dan het volbouwen van de weinige open, groene plekken in de stad.
Pompen of verzuipen?
In reactie op de tweede stelling, over de weerbaarheid van compacte steden bij rampen als overstromingen en hittegolven, schetst Rijsdijk de situatie in Nederland. De grootste bedreiging, en dan met name in het Westen van het land, is de snelle zeespiegelstijging in samenhang met bodemdaling. Hoe dieper de beschermde badkuip, hoe moeilijker het wordt om neerslag hier weer uit te pompen. Daarnaast vormt de zoute kwel een risico, waardoor de polders langzaam verzilten. Hoewel Nederland expert is op het gebied van watertechnologie en “eigenlijk alles wel kan oplossen,” brengt Rijsdijk de vraag op of we ons hier in alle gevallen afhankelijk van moeten maken. Zoals ook wordt opgemerkt uit het publiek, zijn bijvoorbeeld de recent goedgekeurde plannen voor ontwikkeling van woningen in de Zuidplaspolder – gelegen op 6 meter onder zeeniveau – met de huidige kennis van klimaatontwikkelingen wel zo’n goed idee?
“Elk zichzelf respecterend bedrijf zou twee klimaatactivisten moeten aannemen.”
In de veelbesproken toekomstvisie voor Nederland in 2120, die eind 2019 door Wageningen University and Research werd gepresenteerd, wordt in antwoord hierop een toekomst van verdere verstedelijking in het oosten van het land geschetst, op de hogere zandgronden. De robuuste watertechnologie die we bezitten zal natuurlijk worden ingezet om de Randstad te beschermen, maar het is volgens Stuiver ook zaak om te investeren in nieuwe, adaptieve technologie. Voorbeelden die ze noemt zijn voedselproductie op zout water als antwoord op de bodemverzilting, maar ook wonen en voedsel verbouwen op drijvende eilanden.
Gestapelde ambities
Voor de laatste stelling keren we terug naar de stad van nu: Is Nederland op de goede weg om stedelijke verdichting in samenhang met klimaatadaptatie en vergroening te realiseren? Meer dan tweederde van het publiek denkt van niet. “Voor elke beschikbare m2 hebben we 3 m2 aan opgaven,” vat Rijsdijk de enorme uitdaging samen. Dat vergt inspanning, van alle partijen. Komen projecten met al deze randvoorwaarden nog van de grond? Wie kan het zich veroorloven er vervolgens te wonen?
Kosten vormen een obstakel. Rijsdijk heeft meegemaakt dat ontwikkelaars wegliepen, wanneer gemeentes al te hoge ambities formuleerden. Maar met het huidige initiatief van onder andere de Metropoolregio Amsterdam, Provincie Utrecht en Provincie Zuid-Holland om vanuit alle gemeenten dezelfde eisen aan klimaatadaptatie op te voeren wordt het speelveld op dit vlak gelijkgetrokken, en daarmee een grote stap gemaakt. Of de inclusiviteit van de vergroende stadsdelen op het spel staat is een volgende vraag. De waardestijging van vastgoed als gevolg van vergroening, die volgens Rijsdijk kan oplopen tot wel 20%, verleidt tot noodzakelijke investeringen, maar zet ook de betaalbaarheid voor particulieren onder druk. Lopen we het risico om de stad nog minder betaalbaar te maken? Wonen straks alleen de ‘happy few’ in een mooie, natuurrijke, gezonde omgeving? Rijsdijk benadrukt dat de brede toegankelijkheid van de woningmarkt wordt gewaarborgd door de in het Woonakkoord vastgelegde percentages van verschillende woningcategorieën. Planners, ontwikkelaars en ontwerpers moeten hier op een goede wijze invulling aan geven. Voor het creëren van voldoende groen in alle woonmilieus ziet Stuiver kansen in zowel de inrichting van de openbare ruimte en grond in bezit van woningcorporaties, die op relatief eenvoudige wijze (intensiever) beplant kunnen worden, als in het sturen op vergroening van private grond. Waarom bestaat er bijvoorbeeld geen welstandscommissie voor de voor- en achtertuin?
Nieuwe kosten-batenanalyses, nieuwe business cases
De vraag wie alle maatregelen moet bekostigen blijft centraal staan. Hoe groot kan en moet de rol van de overheid hierin zijn? Zijn er andere modellen denkbaar? Beide experts zijn het erover eens dat het meerekenen van de maatschappelijke baten van groen een belangrijke rol in nieuwe businessmodellen kan spelen. Dit is nog lang niet ver genoeg ontwikkeld. Zorgverzekeraars bijvoorbeeld, die baat hebben bij de positieve gezondheidseffecten van een groene en beloopbare leefomgeving, zouden ook kunnen meebetalen aan het creëren hiervan. Dan het “Nationaal Groenfonds…”, het lijkt een oprechte verspreking, maar zo zou het Groeifonds volgens Stuiver ook kunnen heten. Haar voorstel is om in dit fonds, waar miljarden in omgaan, economische groei meer hand in hand te laten gaan met natuurontwikkeling en klimaatbestendigheid. “Ga met elkaar het gesprek aan over duidelijke criteria en prestatie-indicatoren op het gebied van natuur en klimaat, voor alle plannen die we vanaf nu maken!”
“De maatschappelijke baten van stedelijk groen zijn vaak voor partijen die tot nu toe niet bijdragen aan de kosten – zorg- en schadeverzekeraars bijvoorbeeld – maar dit zal in de komende decennia moeten veranderen”
Een voorstel uit het publiek over een uitruil van investeringsmiddelen triggert discussie. “Kan het budget dat is gereserveerd voor verbreding van de A27 worden ingezet voor vergroening van de stad Utrecht?” Hoewel Rijsdijk dat onrealistisch acht, is Stuiver van mening dat alles te stoppen valt zolang het er nog niet is. De verbreding van de snelweg is volgens beiden een duidelijk voorbeeld van korte termijn denken en een te grote focus op alleen economische indicatoren. Is 5 minuten sneller op bestemming zijn echt van grotere waarde dan een groen buitengebied voor de stedeling? Stuiver benadrukt dat dit een verantwoordelijkheid is van haar generatie. Mensen moeten het lef hebben om vanuit hun posities leiders aan te spreken op de gevolgen van deze keuzes.
De jongere generatie
Hoewel ze duidelijk weg wil blijven van een moraliserende toon, zou Stuiver wel graag mensen willen aansporen om harder te lopen. Terwijl partijen als de Neprom (Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen) en Aedes (branchevereniging van woningcorporaties in Nederland) nu aan het leren zijn van pilotprojecten op het gebied van natuurinclusief bouwen – wat Stuiver op zich een heel goed initiatief vindt – zou bouwend Nederland eigenlijk al moeten opschalen om verder biodiversiteitsverlies te voorkomen en onze leefomgeving daadwerkelijk aan te passen aan klimaatverandering. We moeten echt sneller.
(Verdere) bewustwording is volgens beiden essentieel. De gedragspsychologie kent verklaringen als cognitieve dissonantie voor ons gebrek aan handelen. Wanneer de transitie direct ons dagelijks leven beïnvloedt zijn we geneigd hier niet zomaar in mee te gaan. Maar juist daarom moeten we het dichtbij brengen. Stuiver stelt voor om in te zetten op het MBO en HBO onderwijs, waar het ontwikkelen van praktische kennis over natuurinclusief bouwen van groot effect kan zijn. Ze wijst daarnaast op het belang van initiatieven zoals buurtmoestuinen en betrokkenheid van bewoners bij de inrichting van publiek groen. Zeker in stedelijke gebieden moet affiniteit met de natuur vaak groeien, en dit type projecten is voor woningcorporaties en gemeentes makkelijk op te zetten. Bewegingen vanuit de samenleving kunnen volgens Rijsdijk veel effect sorteren. Kijk naar de rechtszaken tegen Shell en andere grote oliebedrijven. Maar, voegt Stuiver daaraan toe, ook zou elk zichzelf respecterend bedrijf twee klimaatactivisten aan moeten nemen. “Ik word in debatten echt van tafel geblazen door de jongere generatie.” Aan hen moeten we veel meer een podium geven.
Tot slot spreken beide experts hun verwachting uit voor de Floriade. Laat een groot publiek hier alle nieuwe gedachten over de groene stad en oplossingen van Nederlandse bodem komen bewonderen, maar laat ook de vakgemeenschap elkaar hier ontmoeten – de leiders van vandaag en van morgen. Laat er vuur zijn in het debat!
[1] Kamerbrief over nadere keuzes in het kader van de Nationale Omgevingsvisie d.d. 23 april 2020. Lees verder.