De terugkeer van de maakindustrie

Column debat 31 oktober - Architectuur van Arbeid

11 november 2019

De ruimtelijke ordening in Nederland wordt tegen het nieuwe licht gehouden van de stikstof impasse: er zijn grenzen aan de groei, niet alles kan meer. Welke ruimte vraagt de nieuwe economie?

Stedelijke ontwikkelingen promoten de mix, maar in de praktijk komt er vaak monocultuur. We praten over circulariteit, maar die wordt nauwelijks tastbaar in gebiedsontwikkelingen, terwijl we weten dat we er ruimte voor moeten reserveren. De clash tussen wonen en werken is niet productief, want deze leidt tot dure grond en uitplaatsing van banen. De ruimtelijke ordening in Nederland wordt tegen het nieuwe licht gehouden van de stikstof impasse: er zijn grenzen aan de groei, niet alles kan meer. Welke ruimte vraagt de nieuwe economie? De debatreeks Architectuur van Arbeid heeft al meerdere van deze kwesties besproken, deze keer gaat het om de terugkeer van de maakindustrie. Na decennia van outsourcing richting Azië zijn er goede redenen om opnieuw in te zetten op ‘made in The Netherlands’, onder invloed van duurzaamheidseisen en innovatie.

Productieve stad

Hoe kunnen we ruimte creëren voor maakindustrie in een stedelijke context waarin alle mechanismes gericht lijken op het ontwikkelen van woningen? Jurriaan van den Eijkhof, strategisch adviseur en programma manager bij ORAM (ondernemers organisatie Amsterdam en omgeving), illustreert dit probleem aan de hand van Havenstad Amsterdam. In dit nieuwe stadsdeel van ca. 300 hectare moeten tussen de 40 en 70 duizend woningen verrijzen en 58.000 banen. Dit alles gaat ten koste van de bestaande bedrijvigheid, die wegens de hinder niet samengaat met wonen en die ook te extensief is om dat aantal banen te genereren. De oude banen nemen 250 m2 in, de nieuwe 25 m2. Daarnaast levert ook de omzetting van werk- naar woonfunctie veel geld op, zie het vorige debat over Werken vs. wonen in de strijd om stedelijke ruimte. Maakindustrie behouden in deze context is erg lastig en er zijn in de omtrek nauwelijks plekken meer waar zo’n bedrijf naartoe kan verhuizen. In de plannen voor Havenstad ontbreekt een verhaal over de toegevoegde waarde die de maakindustrie vertegenwoordigt, zoals werkgelegenheid. In bredere zin is men te druk bezig met wonen en ontbreekt het gecombineerde narratief voor een ‘productieve stad’.

“Kijk kritisch naar promotiebeelden van een gebiedsontwikkeling: de ruimtelijke manifestatie van ‘maakindustrie’ is niet een vent met een workmate, die staat te klussen op straat.”

Eijkhof geeft de stad in het onderzoek Werken aan een Nieuw Amsterdam een aantal adviezen:

  • Betrek de regio, want oplossingen liggen op het grotere schaalniveau
  • Verander de perceptie van maken
  • Creëer meer nuance in de toegevoegde waarden van verschillende typen maakindustrie
  • Maak keuzes, waar gemixt gaat worden met woningen en waar niet (de trend is hybride gebieden, waarin de meest hinderlijke maar ook nuttige industrie uiteindelijk verdwijnt)

Huisvlijt en Hoogstraat

In onderzoeksprogramma Cities of Making staan de combinaties van maken, wonen en andere stedelijke functies centraal. Onderzoeker Birgit Hausleitner (TU Delft, stedenbouwkunde) beschrijft in vogelvlucht hoe de maakindustrie veranderd is, van grote fabrieken vol werknemers tot geautomatiseerde complexen ver weg van de stad en kleine hightech bedrijven: ‘dispersed manufacturing’. Hausleitner analyseerde Rotterdamse maakmilieus, waaronder traditionele bedrijventerreinen zoals de Spaanse Polder, transformatiegebieden zoals de Merwevierhavens, en thuisproductie. Op veel locaties is door hinderwetgeving geen maakindustrie meer mogelijk, hoewel de Omgevingswet mogelijk nieuwe opties biedt. Net als Engeland kent Nederland traditioneel de zogenaamde Hoogstraten (high Streets), waar bedrijvigheid is geclusterd aan infrastructuur. Vervolgens is maakindustrie steeds meer terecht gekomen waar de dichtheid en grondprijs laag zijn. Op enig moment in de stadsontwikkeling heeft Rotterdam zijn ‘ruggengraat’ van infrastructuur met daaraan gelegen bedrijven losgelaten. Er wordt daardoor te weinig gebruik gemaakt van lokale condities, zoals de aanwezigheid van mensen met de juiste vaardigheden. Ook Hausleitner stelt dat er een groter verhaal over de productieve stad nodig is, met gedeelde ruimten, dat verder gaat dan alleen het vastgoedverhaal. Een sterke ruimtelijke structuur met overheidssturing is hierin een belangrijk onderdeel.

Een interessant voorbeeld is bedrijf The New Raw, dat restmateriaal gebruikt voor 3D geprinte producten. Het bedrijf verhuisde van het Rotterdamse Schieblock naar het Kroonkwartier in de Schiehaven, omdat daar het ontwerpen en verkopen te koppelen was met het vervaardigen van meubels. Maakecosystemen zijn voor deze bedrijven belangrijk, zodat ze kunnen profiteren van shared services en materiaal(rest)stromen, maar tegelijkertijd hebben ze ook behoefte aan een hoogwaardige en levendige openbare ruimte, waarin ze zichzelf en hun producten kunnen positioneren. De Hoogstraten van het stadscentrum zijn hiervoor het meest geschikt, maar de stad kon hier geen maakomgeving meer bieden.

“Het is de rol van de overheden om de publieke perceptie te veranderen omtrent maakindustrie, en haar aanwezigheid opnieuw te verklaren in stedelijke omgevingen.”

Brede welvaart

Moderator Paul Gerretsen (Vereniging Deltametropool) voert het nieuwe begrip van brede en Kwetsbare Welvaart op, waarin meer wordt gekeken naar de toename van welzijn i.p.v. welvaart. Welzijn is sinds de jaren 1970 nauwelijks nog toegenomen, terwijl de financiële welvaart flink groeide. Ben Croxford, ook onderzoeker in het programma Cities of Making (team van University College London), breekt een lans voor maakindustrie in de stad, al was het maar omdat het voor makers prettig is om dichtbij te kunnen werken. Hij constateerde in Londen niet zozeer een ‘industriële renaissance’ maar wel veel aandacht voor circulariteit van materialen in de bouwketen. Er wordt, net als in Rotterdam, in Londen ook vaak in lage dichtheden gewoond, waardoor er integratieprojecten mogelijk zijn van maakindustrie in bouwblokken. Er is meer experiment nodig om hiervoor slimme oplossingen te vinden, waarbij bijvoorbeeld de logistieke stromen goed gescheiden blijven van de kinderspeelplaatsen.

Verwarring en geldblindheid

Ruimtelijk planner Martin Aarts vraagt zich af wat wij kunnen leren van de bedrijven van bijvoorbeeld ORAM. Het blijkt dat deze bedrijven met allerlei verkenningen bezig zijn, zoals de mogelijkheid om energie te leveren aan de nieuwe woonwijk bijvoorbeeld. Volgens Eijkhof staat de gemeente voor deze ideeën nog te weinig open, en zolang onzeker is of een bedrijf kan blijven zitten stoppen ook de innovaties en investeringen op die plek. Stedenbouwkundige Lieve Vukanic vindt de meetlat waarlangs wij bedrijven leggen best verwarrend. Mega-kippenfabrieken kunnen perfect binnen de regels worden uitgevoerd, terwijl een sociaal meer geaccepteerd biologisch bedrijf dat niet lukt. Croxford vult aan: het is lastig kiezen tussen nu een gebouw hergebruiken of duurzame herbouw die weer lang mee kan gaan. Architect Alejandra Figueroa vraagt zich af waarom de industriële grondbezitter zelf niet als ontwikkelaar optreedt en leiding neemt in de gebiedstransformatie. Atelier Van Lieshout doet dat in Rotterdam ook, wat betreft de uitbreiding van de werkruimtes en tijdelijke huisvesting van kunstenaars.

“Fabrieken zouden weer zelf huizen moeten bouwen, om zo bij te dragen aan bereikbare banen en de interactie tussen wonen en werken. Waar zijn de industriële gebiedsontwikkelingen?”

Adrian Vickery Hill (projectleider Cities of Making) waarschuwt voor de achterliggende financiële mechanismes bij dit soort gebiedsontwikkelingen. We hebben daar maar beperkt zicht op, net als op de fiscale kant ervan, beaamt Anja Stokkers. Het blijven stimuleren van omzetting van bedrijventerreinen naar woningbouw drijft de grondprijs in steden op, waardoor de stad voor toekomstige mensen en maatschappelijke ontwikkelingen, de ‘commons’, minder betaalbaar wordt. Ondernemers en hun familie, die een direct belang hebben bij de nabijheid van wonen en werken, kunnen relevante partners zijn in gemengde gebiedsontwikkelingen op bestaande bedrijventerreinen.

“Ik ben opgegroeid op een bedrijventerrein, omdat ik uit een ondernemende familie kom. Je leert te leven met de hinder, maar ik raadt het niet aan voor mensen die geen entrepreneur zijn. Wat betekent dit voor het plannen van nieuwe mix-gebieden?”

Koester de middelmaat

Het komt zowel voor dat maakindustrie terugkeert naar stadscentra, en dat bedrijventerreinen gemengd worden door toevoeging van woningen. Wat echter opvalt, stelt Hausleitner, is dat kleine spelers zoals startups of zzp-ers gemakkelijk kunnen integreren in hun stedelijke omgeving, terwijl grote spelers vaak genoeg geld en invloed hebben om een plek te veroveren. Middelgrote bedrijven hebben hier veel meer moeite mee. Vaak zijn het lokaal gewortelde familiebedrijven, die in de nieuwe mix extra schwung aan het stadsleven kunnen geven. Creëer dus vooral geschikte locaties voor middelgrote bedrijven, dat gebeurt niet vanzelf. Juist deze bedrijven zijn immers een cruciale schakel in het sluiten van de circulaire productieketens van de toekomst.

 

Column door Merten Nefs

terug naar boven terug naar boven