Wat de pot schaft
Kroniek door Sanne van den Breemer
18 oktober 2021
Voedselproductie wordt niet altijd meegenomen in het denken over de ‘groene stad’. Veel uitdagingen waar steden door middel van vergroening een antwoord op proberen te formuleren raken echter sterk aan onze manier van voedsel produceren en consumeren. Van toegankelijkheid van groen voor de gezondheid van de stedeling, tot behoud van biodiversiteit en beperking van CO2 uitstoot door transport. Een duurzaam systeem is noodzakelijk om de stad te kunnen blijven voeden in de toekomst.
Tijdens de derde uitzending van de serie ‘Going Green’ bespreken landschapsontwerpers Berdie Olthof (Feddes/Olthof Landschapsarchitecten) en Saline Verhoeven (Vista Landschapsarchitectuur en stedenbouw) en gespreksleider Sophie Stravens de toekomst van onze voedsellandschappen. Het gesprek wordt gevoed met quotes van Paul Roncken (Wageningen University and Research), Jan Willem van der Schans (Task Force Korte Keten) en Shera van den Wittenboer (College van Rijksadviseurs), uit een schriftelijke reactie die zij op een aantal stellingen hebben gegeven.
Korte ketens
1) De ingrediënten van een gemiddelde Amsterdamse maaltijd leggen nu samen zo’n 33.000 km af. 2) Sinds de grootschalige ruilverkaveling, ingezet vanaf de jaren 1930, is tussen de 10.000 en 30.000 km aan landweggetjes verloren gegaan. 3) Om in 2040 te voldoen aan de vraag naar vleesproducten van alle inwoners van de Metropoolregio Amsterdam – uitgaande van de huidige consumptie per persoon – is 2,7 keer het oppervlak nodig dat binnen een straal van 25 km vanuit het stadscentrum van Amsterdam beschikbaar is voor landbouw. Met deze misschien verrassende, of zelfs verontrustende getallen start het gesprek over de ruimtelijke effecten en milieu-impact van ons voedselsysteem, en de mogelijkheden om dit systeem beter in balans te brengen met de omgeving.
Terwijl Nederland nu voornamelijk voedsel voor de export produceert en voor eigen consumptie voedingsmiddelen importeert, wordt de transitie naar kortere toeleveringsketens als een belangrijke stap gezien in de omslag naar een duurzamere vorm van landbouw [1]. Kortere ketens verkleinen het aantal voedselkilometers dat wordt afgelegd. Een korte toeleveringsketen, met een beperkt aantal partijen, maakt het daarnaast makkelijker om kringlopen van grondstoffen uit agrarische bedrijven en reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie te sluiten. Door niet alleen te produceren voor de bulk kunnen bedrijven bovendien meer differentiëren in aanbod, waarmee ook andere verdienmodellen mogelijk worden. De bedrijfsvoering kan daardoor beter afgestemd worden op een ruimtelijke opzet waarin de huidige urgente landschappelijke opgaven worden aangepakt.
Landschapsontwerpers Berdie Olthof en Saline Verhoeven zien het belang van regionale ketens. Beiden introduceren ze projecten waarin agrarische bedrijfsmodellen samengaan met behoud van biodiversiteit, waterbeheer, bodemgezondheid en een toegankelijk en aantrekkelijk productieland, in het ontwerp van een nieuw voedsellandschap. Met de visie Couleur Locale, voor het onderzoek Regio van de Toekomst, heeft Olthof met een team gewerkt aan een plan voor adaptieve landbouw in Flevoland, gebaseerd op zo kort mogelijke kringlopen en een diversiteit van landbouwlandschappen. Om grip te krijgen op de schaal hebben ze hiervoor berekend dat het totale landbouwareaal van Flevoland in theorie de hele Metropoolregio Amsterdam zou kunnen voeden. Er moet alleen meer groente en fruit verbouwd worden. Waar differentiatie in productie nodig is voor het aansluiten op de lokale voedselvraag, is het ook vanuit ecologisch perspectief essentieel. In Flevoland wordt bijvoorbeeld al gewerkt met strokenlandbouw, waarbij het telen van verschillende gewassen naast elkaar zowel de biodiversiteit als bodemkwaliteit verbetert.
De consument
Een kortere lijn met de producent en het productielandschap versterkt mogelijk ook het bewustzijn van de consument – veelal de stedeling. Volgens landschapsarchitect Paul Roncken wordt er op dit moment nog geen urgentie ervaren voor het kopen van lokale producten. Voedsel uit de Nederlandse supermarkt is erg goed en betrouwbaar. Landschapshistoricus en -ontwerper Shera van den Wittenboer stelt dat “lokale voedselteelt een voorwaarde is om stad-land relaties te versterken en het bewustzijn van de stedeling te vergroten dat een mooi, gezond en biodivers metropolitaan landschap nauw samenhangt met de keuze voor wat je eet.”
Verhoeven herkent uit gesprekken met boeren dat prijs voor veel consumenten vaak doorslaggevend is, maar ze ziet ook een markt ontstaan waarin de kwaliteit en uniciteit van regionale producten worden gewaardeerd. Tijdens een bijeenkomst van de agrarische natuurvereniging die ze bijwoonde werd gesproken over ’50 tinten wit’: de rijkdom aan verschillende smaken van lokaal geproduceerde melk. Daar zou wat haar betreft veel meer aandacht voor moeten zijn. “We hebben het altijd over bulk, maar zouden het over trots moeten gaan hebben.” Sommige supermarktketens haken gelukkig aan, door producten meer lokaal in te kopen en in de markt te zetten.
Eigenlijk zien we in de consumptie van lokaal geproduceerd voedsel een gewone curve van verandering. Wat eerst duidelijk een niche was begint nu langzamerhand steeds meer mainstream te worden. [SV]
Het landschap zelf speelt volgens Verhoeven ook een rol in het bewustzijn van de consument. Refererend aan de zeker 10.000 km verloren landweggetjes, uit ze haar gevoel dat weinig mensen beseffen dat de grote ruilverkaveling en schaalvergroting van ons landbouwsysteem het landschap ontoegankelijk gemaakt hebben. De huidige druk die op grote delen van het landschap vanuit recreatief gebruik ontstaat is hier een gevolg van. Kan een nieuwe inrichting van het agrarische landschap de consument bewuster maken?
Ruimtelijk ontwerp en koppelkansen
Voedselsystemen zijn in grote mate geïntegreerd met ons landschap en raken aan verschillende grote opgaven. Zoals Jan Willem van der Schans, expert op het gebied van duurzame voedselproductie in zijn reactie op het thema heeft opgemerkt, gaat het op de schaal van het landschap niet alleen over de productie zelf, maar ook over infrastructuur voor transport van grondstoffen en voedingsmiddelen, waterbuffering, natuurlijke kringlopen, en woningen voor de mensen die in de productie werken – vraagstukken die op dit moment hoog op de agenda staan. Beide experts aan tafel zijn het ermee eens dat toekomstige, toekomstbestendige voedsellandschappen daarom een fundamentele rol moeten spelen in regionaal ruimtelijk ontwerp.
Olthof merkt daarbij op dat er een verschuiving aan het plaatsvinden is in de relatie tussen stedelijk en landschappelijk ontwerp. We komen volgens haar uit een traditie waarin beide disciplines met de rug naar elkaar toestonden: aan de ene kant werden grote productielandschappen georganiseerd via ruilverkaveling, aan de andere kant structureerden stedenbouwkundige visies het stedelijk gebied. Er ontstaan echter de laatste tijd steeds meer mengvormen, waarbij crossovers worden gemaakt tussen stad, landschap, natuur, water én voedsel. Stad en land moeten volgens haar veel meer verstrengelen en leren van elkaars ontwerpuitvindingen.
Zoals er inmiddels gebouwen worden gerealiseerd die geen claim leggen op de omgeving, zou er ook op deze wijze aan landschappen kunnen worden ontworpen. [BO]
Van den Wittenboer ziet ook een verweving van landbouw en natuur ontstaan. “De tijd dat we landbouwenclaves aanwijzen waar naast begrensde Natura 2000 gebieden de landbouw vrijwel ongehinderd kan intensiveren is echt voorbij.” Verhoeven noemt de duinboeren, die rondom de Loonse en Drunense Duinen zijn gevestigd, als goed voorbeeld van agrarische ondernemers die hun bedrijfsmodel hebben aangepast aan de voorwaarden voor het natuurbeheer. Een ander mooi voorbeeld is volgens haar het recreatief transferium bij Zoeterwoude. Als vertrekpunt voor fiets- en wandelroutes, waar producten uit de omgeving worden verkocht, functioneert deze plek echt als een poort tot het landschap.
Denken ontwerpers niet vaak te romantisch over het agrarische landschap vraagt van den Wittenboer zich af? “Er worden bijvoorbeeld recreatieve struinpaadjes getekend tussen akkers waar teelten worden verbouwd die vrij moeten zijn van listeria, dus van hondenpoep, en waar men met grote landbouwmachines in moet oogsten.” Met wie moeten ontwerpers aan tafel om wel realistische oplossingen te ontwikkelingen? Verhoeven ziet veel potentie in de gebiedsvisies die nu worden ontwikkeld in samenwerking met de lokale ondernemers. Bedrijven hebben vaak gronden waarvan de intensiteit van gebruik varieert. Door daar precies naar te kijken kan je agrarische gebruik, landschappelijke structuren, en aspecten zoals publieke toegankelijkheid en recreatief gebruik goed met elkaar combineren.
Regie
Veel lokale initiatieven laten volgens beide experts de potentie van een volledig duurzaam systeem van voedselproductie zien. Er is geen gebrek aan ideeën, wel aan regie. Verhoeven wijst op het belang van continuïteit in het landbouwbeleid. Een veelzeggende uitspraak kwam voor haar van een van de boeren betrokken bij het Groene Woud initiatief: “Maak gewoon een keuze, zeg in wat voor biotoop ik moet gaan ondernemen en laat mij dan bedenken hoe ik dat ga doen.” Al eerder in het gesprek kwam de ondernemerszin, expertise en innovatiekracht van de boeren naar voren. Ook Olthof heeft ervaren dat veel boeren op dit moment op zoek zijn naar bedrijfsmodellen waar ze zich goed bij voelen. Daar hebben ze geen blauwdruk van de overheid voor nodig, maar wel voldoende steun en heldere kaders.
Ik denk dat de tijdgeest echt wordt gevangen met deze Floriade. Je ziet hier goed de menging in het denken over landbouw en stedelijke ontwikkeling. [BO]
Om op te schalen en voorbij te gaan aan pilots of kleinschalige projecten is regie op nationaal niveau volgens van der Schans noodzakelijk. Huidige initiatieven komen eerder voort uit acute crisissituaties, zoals de stikstofcrisis, dan uit een samenhangende visie. De Omgevingswet is wat hem betreft te weinig sturend. Uit het publiek komt de vraag of de overheid terug zou moeten grijpen op ruilverkaveling als instrument om het proces van verandering in de landbouw te sturen. Op gebiedsniveau ziet Verhoeven ruilverkaveling al wel goed worden ingezet om grond die vrijkomt wanneer een agrarisch bedrijf stopt beschikbaar te maken voor het extensiveren van naastgelegen bedrijven. Olthof benadrukt dat het op grotere schaal wel om ‘ruilverkaveling 2.0’ moet gaan. Het was oorspronkelijk alleen maar op landbouw gericht, nu moeten ook de stad en alle actuele maatschappelijke vragen erbij betrokken worden. Dat vraagt om andere vormen van organisatie.
Als belangrijk sector- en gebiedsoverschrijdend initiatief noemt Verhoeven het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland, dat is opgezet vanuit een samenwerking tussen de Unie van Waterschappen, Provincies, Gemeenten en Rijk. Vitaliteit wordt hier echt bekeken vanuit verschillende perspectieven, van werkgelegenheid en landbouwbedrijvigheid tot water, bodem en natuur.
De verbeeldende kracht van ontwerp kan een gesprek helpen. Je kan concreet kansen en verbanden laten zien en daarmee mensen inspireren. [SV]
Ook vanuit hun eigen ontwerppraktijk klinkt bij beide experts de behoefte door aan een volgende stap: de ambitie om de plannen die ze nu ontwikkelen daadwerkelijk te realiseren. Een mooi voorbeeld waar Olthof eerder aan gewerkt heeft is Park Lingezegen, dat in ongeveer 20 jaar van een puur agrarisch naar een veel diverser landschap is getransformeerd. Op die manier zou het landschap op veel meer plekken kunnen worden versterkt. Het wordt nu tijd om het ook echt te gaan maken!
[1] Met als doel om toe te werken naar kringlooplandbouw, richt de Visie Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2018) zich op korte, circulaire ketens, onder het motto: “lokaal wat kan, regionaal en internationaal wat moet.”